Heet iemand Kooi, Van de Kooi, Kooiman of een ander woord in samenstelling met Kooi, dan kan men zeker stellen, dat de familie vroeger op een eendenkooi woonde. Immers aan de voornaam Jan b.v. werd, ter onderscheiding van anderen, de naam Kooi toegevoegd. Dan wist men met wie men te maken had en deze aanduiding ging op de hele familie over.
Het vangen van eenden door middel van een “vogelkooi”, zoals men vroeger vermeldde, was oorspronkelijk voorbehouden aan iemand, die het recht van vogelarij had, dat wilde zeggen het recht had om vogels met vogels te vangen. In 1550 voerde de heer van Heukelum aan, dat het recht om een vogelkooi te mogen houden, een speciaal recht van de ambachtsheer was. Daarom had hij Kerstiaan of Christiaan Jansz, die er zonder zijn toestemming een vogelkooi op na hield, bij rechterlijk vonnis het vangrecht verboden.
Wie een eendenkooi wilde houden, had toestemming van de heer nodig en deze moest bij het verlenen van het octrooi, rekening houden met de rechten van anderen. Natuurlijk moest de eigenaar over voldoende aaneengesloten land beschikken, daar er rondom de kooi niet gejaagd mocht worden. Er moest om de kooi rust heersen. De eenden laten zich alleen vangen, wanneer er geen lawaai was.

“Sy draaeien licht weerom, vol vrees, vol achterdenken,
“Op ’t roeren van een blat, op ’t allerkleinste krenken,
“Op ’t ruijsschen van een mug, op’t luistren van een stem,
“Op ’t kraken van een schoen en op ’t minste gehum.

Zo dichtte een dichter in 1600.

Het lossen van schoten van een geweer was dan ook streng verboden. Om dit aan te geven stonden rondom een kooi overal bordjes met “Verboden jacht op……m van de eendenkooi”. De afstand was per streek heel verschillend en varieerde van 600 – 1600 m uit het hart van de kooi.
In de Vijfheerenlanden waren zeer weinig kooien, maar in de Alblasserwaard echter veel meer. Toch blijkt uit een kaart, dat er meer geweest zijn. Dat blijkt uit allerlei perceelsvormen. Daaruit kan men zelfs afleiden of een kooi twee, drie of vier pijpen had. Wie op een oude kaart een teken ziet in de vorm van een ovaal met vier poten, kan er zeker van zijn, dat er ter plaatse een eendenkooi geweest is. Deze is echter verland en geheel dichtgegroeid. Soms blijkt dit wel uit oude rekeningen. Zo moet er ongeveer 1700 nog een eendenkooi geweest zijn op Nieuw-Schaaik in de buurt van de Schoonrewoerdse wiel. Deze is nu niet meer te herkennen, maar de eendenkooi van Dresselhuis is nog wel terug te vinden op Overheicop.
De lage griendrijke streken zijn zeer geliefd voor de kooiplaatsen. In onze omgeving is geen kooi meer over, hoewel er in de eerste helft van de 20e eeuw nog wel enkele waren.
Het leven van een kooiker gaf geen rijk bestaan. Bovendien was het een eenzaam bedrijf. Zo woonde de kooiker van Asperen, De Gids, in de plaats zelf en liep elke dag heen en weer. De kooi lag ergens tussen Leuven en Asperen. In de vangsttijd bleef hij soms dagen weg. Niets mocht zijn aanwezigheid verraden. Wanneer de wind naar de kooi toe was, betekende dit, dat er geen vuur (zelfs geen turfvuurtje) mocht branden. Het was dan in die dagen een koude maaltijd op de kooi. Voor velen was het een onmogelijke opgave een groot deel van hun leven in de eenzaamheid te moeten doorbrengen. Slechts een enkele hield het er vol. De familie De Gids wel, want die woonde in Asperen zelf. Omdat de afstand tot de kooi groot was, vertrok De Gids via Maasdam naar St. Anna Jacobaland in Zeeland. Hij overleed echter in Scheveningen bij zijn zoon. De vrouw kon niet tegen de voortdurende afwezigheid van haar man. Het leven van de kooiker was een hard leven.
Over het vangen van de eenden zijn er allerlei verhalen, waarin het Kooihondje een rol speelde.

R. v.d. Berg

Jaargang 5 nr. 3