In het oud-archief van Leerdam is onder meer de “Stadsreeckeninge” over het jaar 1666 opgenomen. Aan de hand van alle inkomsten en uitgaven stelde de secretaris de stadsrekening samen. In een openbare bijeenkomst op het stadhuis werd in aanwezigheid van een gecommitteerde van de Prins van Oranje en afgevaardigden van de Raad- en Rekenkamer alsmede een representant van de Drossaard, Schout, burgemeester en schepenen, elke post van deze rekening hardop voorgelezen. Dit zogeheten “afhoren” werd gevolgd door een discussie over elke post afzonderlijk, waarna goedkeuring of afkeuring volgde.
In de opgave van de uitgaven in het jaar 1666 bevinden zich enkele posten die aantonen dat er in 1666 de pestziekte in Leerdam heerste.

“Reeckeninge, bewijs ende reliqua voor Jacob Gijsbertsz. Oostrom ende Jacob Boon, borgermeesteren deser stad, ’s Lands van der Leeden, Schoonderwoert ende Overeynde van Spijck van ‘t geene sijluiden den voorlede jare 1666 wegens den voorszeyden Stad ende den Gemeyne Landen ontfangen ende uytgegeven hebben, ingaende Pontiani 1666 ende expireerde Pontiani 1667, gereeckent bij Carolus guldens, het stuck ad 20 stuyvers hollants.
Gepresenteert bij den rendant aan de Edele Heere A. van Beaumond, als gecommitteert zijnde van Sijne Hoocheyt, den Heere Prince van Oranje, als Grave van Leerdam etc. etc. ende Edele Heere Julius Saagmans als representeerende de Drossaart, schout, borgemeesteren ende scheepenen op en stedenhuyse der Stad ende Graeffschap Leerdam, ten aanhooren van een ygelijck op 17 Julij 1667 ouden styll”.

In het 9e Capittel van deze Stadsreeckening gaat het over:

“Verteeringe van de commissarissen van Sijne Hoocheyt als mede van de Edel Mogende Heeren Staten van Hollant, gedaen in den jare 1666.
Alsoo de Stads- en Tiendenmaeltijt van Sijne Hoocheyt was bestemt ende bestelt ten huyse van Gysbert van Portengen en dewijle God Almachtig ondertusschen het huys van voornoemde Portengen gelieffde te besoeken met pestilentiale siekten, soo dat deselve maeltijt wiert opgeschort, alhouwel alle nodige behoeften tot deselve maeltijt van noode al was bestelt, soo van wijn, bier ende spijse, die de erffgenaemen van de voornoemde Portengen tot een merckelijcke somme hebben moeten betaelen, soo wert oversulcx toegeleyt de somme van f 40.00.00.
Noch comt de erffgenaemen van Gysbert van Portengen ende Sara Pieters over ’t geene ten huyse van deselve Portengen is verteert bij de Edele Heeren commissarissen van de Edel Groot Mogende Heeren Staten van Hollant met die uyt de Magistraet, volgens de opreeckeninge van die van de heeren Magistraet gedaen over den jaere 1666, de somme van f 320.06.08.

Kennelijk zijn de Edele Heeren naar een in hun ogen niet besmette herberg gegaan, blijkende uit de onderstaande post:

Comt Otto van Sijdervelt over verteeringe ten sijnen huyse gevallen bij de commissarissen van de Edel Groot Mogende Heeren van Hollant als ook desselfs bodens ende andere afgezondenen, soo bij de gemelte Groot Mogenden met missiven ende placcaten als hare resolutie als anders over den geheelen jare 1666 de somme van f 81.15.00.

De pest in Leerdam maakte slachtoffers en het Stadsbestuur nam maatregelen, wat blijkt uit de hierna volgende posten:

Noch bij den rendant betaelt aen de pestmeester Borgersteyn over zijn tractement ’t geene hem was belooft volgens accoort bij de Heere Drossaert ende de gantsche Magistraet met hem gemaeckt, uytwijsens het voorszeyde accoort ende quitantie de somme van f 70.00.00.
Noch den 3e November door ordre van de gantsche Magistraet betaelt bij den rendant aen de voornoemde pestmeester over medicamenten bij hem gelevert ten behoeven van eenige arme luyden, volgens quitantie f 30.00.00.
Noch betaelt aan Jan Lambertsz voor stalhuyr ende voederen van ’t paert van de pestmeester volgens quitantie de somme van f 10.16.00.
Noch betaelt bij den rendant door ordre van den Heere Drossaert ende gantsche Magistraet aan degene die de dooden van de pest gestorven geordonneert waren om op de baer te setten, yder doode tot 12 stuyver comt te bedraegen over 124 dooden de somme van f 74.08.00.

Door de vele sterfgevallen zag het Stadsbestuur zich genoodzaakt om maatregelen te nemen om de achterblijvende weeskinderen te ondersteunen, hetgeen blijkt uit ene post in dezelfde stadsrekening:

Noch comt de secretaris de Meyer van dat hij door ordre van de Heere Drossaert ende vordre Magistraet heeft doen maken een register om de weesen ende desselfs voichden daerin te schrijven, aen hem daervoor betaelt f 2.26.00.
Comt Abraham Bastiaenz, den hoepmaecker, over het geene hij heeft verdient van dat hij den pestmeester behulpelijck is geweest door last van de borgermeesters, van den voorszeyden pestmeester in alle huysen te brengen, die met de pestiale sieckten besocht waren. (geen bedrag ingevuld).

In zijn boek “Leerdam in de Gouden Eeuw” vermeldt de heer R. van den Berg dat blijkens het doopboek van de kerk er ook in 1636 in Leerdam de pest was.
Tevens vermoedt hij dat ook in 1617 Leerdam door de pest is bezocht, waarvoor hij echter geen bewijsvoering kan aangeven, volgens eigen vermelding.

J. Bats

Jaargang 14 nr. 1